Sport als middel om leerlingen beter te leren samenwerken
Dennis de Bruin - Docent lichamelijke opvoeding en D&P - KollumIn de sport draait het vaak om resultaat. Als voetballer en trainer weet Dennis de Bruin alles van het competitieve element. Bij z’n lessen lichamelijke opvoeding hanteert hij meer en meer een ander uitgangspunt en staat het ‘oog hebben voor elkaar’ centraal. ,,Het is heel mooi wanneer je via samenwerking met elkaar iets weet te bereiken.”
Ruim anderhalf jaar is De Bruin inmiddels werkzaam op het Lauwers College in Kollum. Hij kwam in de zomer van 2018 als docent bewegingsonderwijs. Ondertussen zijn daar twee dagen D&P (Dienstverlening & Producten) bijgekomen, waardoor er sprake is van een volledige werkweek. Ook is hij sinds kort coach van een groepje leerlingen.
Voordat De Bruin richting Kollum trok, was hij docent lichamelijke opvoeding op het Dockinga College in Dokkum. Krimp zorgde ervoor dat er geen vast contract inzat, waarna een succesvolle sollicitatie bij het Lauwers College volgde. Het bevalt hem allemaal uitstekend in Kollum. ,,De sfeer op school is prima, de collegialiteit groot en de klik heel goed.”
De afwisseling tussen het bewegingsonderwijs en de lessen D&P (voorheen SDV) in het theorielokaal ervaart De Bruin als heel fijn. ,,Die combinatie werkt voor mij ideaal.” Dienstverlening & Producten, waarbij de leerlingen klaargestoomd worden voor een breed scala aan mbo-opleidingen, kwam min of meer toevallig op z’n pad. ,,Van tevoren heb ik er eigenlijk ook nooit over nagedacht dat het iets voor me zou zijn. Ik ben er wat ingerold. Vooral het organiseren van dingen spreekt me aan.”
Dat hij daarin leerlingen goed kan begeleiden, bleek in december. De derde klas die hij D&P geeft, zette een unihockeytoernooi voor eerste- en tweedeklassers op touw. Het werd een geslaagd evenement. ,,In groepjes moesten de leerlingen van alles regelen. Dat daarna op zo’n dag alles gaat zoals het móet gaan, geeft voldoening. Ook de zelfstandigheid die leerlingen dan tonen, vind ik mooi om te zien. Dat probeer ik bij lichamelijke opvoeding ook te doen; de kinderen zelf laten nadenken over hoe iets te organiseren en uit te werken. Dat pakken ze goed op.”
Dat hij uiteindelijk voor de klas zou komen te staan, was aanvankelijk niet de bedoeling. Tijdens z’n schoolperiode op de havo op het Dockinga College groeide de interesse voor het docentschap lichamelijke opvoeding in de bovenbouw. Dat gebeurde tijdens de gymlessen waarbij ook Bewegen, Sport en Maatschappij (BSM) aan de orde kwam.
In de onderbouw was ik best wel schuchter en durfde ik ook niet echt voor de klas te staan om bijvoorbeeld een boekpresentatie te houden. Ik was best wel zenuwachtig voor bepaalde dingen
De ontwikkelingen in de laatste havo-klassen en de interesse voor de sport ‘die er altijd al was’, deed hem op de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) in Groningen terechtkomen. Daarbij had De Bruin voor ogen dat les geven in een gymzaal ‘anders’ zou zijn dan de entourage in een regulier theorielokaal. ,,Bij de gymles heb je iets minder dat alle aandacht direct op de docent gericht is. In een ‘gewoon lokaal’ kijkt iedereen naar je. Maar ik merk inmiddels hoe meer ervaring je hebt, hoe makkelijker het wordt om ook in het theorielokaal je ding te doen.”
Met de leerlingen wil De Bruin een goede werkrelatie opbouwen. ,,Dat probeer ik te doen door af en toe een gesprekje te voeren of een leerling apart te nemen en bijvoorbeeld te vragen wat hij of zij in het weekend heeft gedaan. De leerlingen zijn over het algemeen heel open en vertellen je gelijk wat ze leuk vonden of waar juist helemaal niets aan was.”
Behalve dat de scholieren openhartig over hun belevenissen vertellen, nemen ze veelal ook geen blad voor de mond, weet De Bruin. ,,Je krijgt meteen te horen wat ze ergens van vinden en wanneer iets wel of niet werkt. Dat vind ik wel fijn. Daar kún je wat mee.” De lo-docent zegt ‘positief verrast’ te zijn over de fysieke gesteldheid en is ‘redelijk tevreden’ over de conditie van de kinderen. ,,Het enige dat ik af en toe merk is dat ze bij vermoeidheid soms wat te snel opgeven. Dan vinden ze het wel goed terwijl er eigenlijk wel wat meer had ingezeten.”
Aan de andere kant is hij lovend over het feit dat leerlingen een oefening wel uitvoeren nadat ze in eerste instantie hebben aangegeven het niet te zien zitten. ,,Bij het trapezezwaaien bijvoorbeeld zeggen ze vaak ‘dat durf ik niet’, ‘dat vind ik te hoog’ of ‘ik heb hoogtevrees’. Uiteindelijk lukt het dan tóch een leerling het kunstje te laten doen. Dat vind ik mooi.”
Om leerlingen beter te maken in sport en spel, gebruikt De Bruin vaak een motto van de ALO. ,,Daar zeiden we altijd ‘praatje, plaatje, daadje’. Ergens een voorbeeld van geven werkt beter dan er alleen maar over te praten.” De docent vindt het ook prachtig wanneer scholieren hem uitdagen een bepaalde oefening te doen. ,,Ik ben een voetballer en heb wat kortere hamstrings. Bij het turnen - salto’s voor- en achterover - was ik niet de beste. Soms ben ik samen met de kinderen aan het uitproberen wat qua uitvoering de beste manier en/of techniek is. Dan ziet de leerling ook dat niemand álles beheerst en dat een ieder nog dingen kan leren.”